Collectieve waardeoverdracht: een ondergewaardeerde optie.
ImageProducten

Collectieve waardeoverdracht: een ondergewaardeerde optie.

ImageLeestijd 5 minuten

De laatste tijd lijkt er een soort aversie te ontstaan tegen collectieve waardeoverdracht naar een nieuwe pensioenuitvoerder. Welke afwegingen maken werkgevers om daar al of niet toe te besluiten? En belangrijker nog - wat is het beste voor de deelnemers?

Door: Berry van Sonsbeek, Product Marktmanager Zwitserleven

In ons land kunnen veel werkgevers hun pensioenuitvoerder vrij kiezen, in overleg met werknemers. Dat is van grote waarde. Als een werkgever van uitvoerder wisselt, lijkt het logisch alles over te hevelen naar de nieuwe uitvoerder. Wettelijk kan de individuele deelnemer hier bezwaar tegen maken. Het is zijn goed recht niet aan die overdracht mee te werken en het verleden achter te laten bij de oude uitvoerder. Daar ga ik nu niet specifiek op in.

Voordelen

Het uitgangspunt zou een collectieve waardeoverdracht moeten zijn, daar ben ik van overtuigd. Voor de werkgever omdat hij geen dubbele kosten wil. En voor de deelnemer omdat ook zijn kosten meestal lager zijn als verleden en toekomst bij elkaar blijven. Daar komt nog een belangrijk motief bij: in de communicatie, informatieverstrekking en keuzebegeleiding biedt het grote voordelen als alle pensioenen bij één uitvoerder zitten.
Waarom lijkt er dan koudwatervrees te ontstaan voor het opstarten en regelen van collectieve waardeoverdrachten? Ik hoor daarvoor diverse redenen, waarvan ik de belangrijkste hier graag wil uitdagen.

Rekenmodel

Uit URM-berekeningen kan blijken dat de verwachte pensioenen op de pot bij iemands oude uitvoerder gunstiger zijn dan bij de nieuwe. Maar hoe heilig is deze methode en hoe uniform? De URM is een complex model dat uitgaat van berekeningen van vaak wel 2.000 economische scenario’s over een periode van enkele decennia. Zo’n model biedt de deelnemer, met alle respect, schijnzekerheid.

We weten dat de parameters om de paar jaar worden bijgesteld, net als de onderliggende lifecycles die de uitvoerders hanteren. Verder blijkt de URM-methode, zoals toegepast door de diverse uitvoerders, helaas niet te leiden tot de uniformiteit die de wetgever beoogde met die hoofdletter U. Als de oude en de nieuwe uitvoerder pensioenbedragen anders berekenen, ontstaat er verwarring in de markt. Reden genoeg om de relativiteit van URM-berekeningen bij deze afwegingen eens te benadrukken.

Complex traject

Veel werkgevers zien op tegen een complex traject als collectieve waardeoverdracht. Tegen de afstemming met deelnemers en tegen alle communicatie daaromheen. Wij kunnen ons dat goed voorstellen. Gelukkig hebben pensioenuitvoerders hier al jaren ervaring mee. Zij adviseren en begeleiden hun klanten in dat proces. Ze nemen ook de adviseurs van hun klanten hierin mee en beheersen de risico’s ervan op professionele wijze.

Risico’s

Ik denk dan ook dat collectieve waardeoverdracht een ondergewaardeerde optie is. Sterker nog, ik denk dat het serieuze risico’s voor een deelnemer met zich meebrengt om géén collectieve waardeoverdracht te doen. Zoals het risico een keus te maken op basis van onvolledige informatie (het oude stuk zit immers bij een eerdere uitvoerder). En zoals het risico dat op het achtergebleven pensioenproduct weinig of geen onderhoud meer wordt gedaan. Voor de werkgever kan dit achteraf een serieus claimrisico vormen.

De deelnemer centraal

Kortom: betrek een collectieve waardeoverdracht zoveel mogelijk bij de wisseling van pensioenuitvoerder. Weeg uiteraard alle voors en tegens tegen elkaar af, maar stel daarbij het belang van de deelnemers centraal!

Berry van Sonsbeek

Berry van Sonsbeek

Berry van Sonsbeek (1960) studeerde actuariaat aan de universiteit van Amsterdam en wiskunde aan de universiteit van Leiden en is Product Marktmanager bij Zwitserleven. Hij is gespecialiseerd in commerciële- en actuarieel technische aspecten van pensioenen.


Dit artikel is gepubliceerd op 17 november 2022

Misschien vindt u dit ook interessant:

Jaarlijks aanpassen rendements­correctie vanaf 1 januari 2024.

Op 1 januari 2022 heeft Zwitserleven PPI de contracten zonder Tariefgarantie voor het laatst aangepast. Op dat moment is ook de rendements­correctie weer opnieuw vastgesteld. Zwitserleven PPI had als uitgangspunt de rendements­correctie tenminste eens in de 3 jaar aan te passen. Dit gaan we veranderen. Vanaf 1 januari 2024 past Zwitserleven PPI ieder jaar de rendements­correctie aan aan de rente die op dat moment geldt.

Leestijd 3 minuten

Het is bijna 1 januari 2023, helpt u de werkgever een beslissing te nemen?

Voor werkgevers van wie de uitvoerings­overeenkomst bij Zwitserleven eindigt op 31 december 2022, eindigen ook de verzekerde dekkingen. Dat betekent voor de deelnemers dat de risico's van overlijden en arbeids­ongeschiktheid niet meer (volledig) verzekerd zijn. Het is dus belangrijk dat de werkgever vóór 1 januari 2023 besluit of hij de uitvoerings­overeenkomst wel of niet wil verlengen. We helpen u hier graag bij.

Leestijd 2 minuten

De stijgende AOW is een onbedoeld cadeautje voor werkgevers, of toch niet? 

Per 1 januari 2023 stijgt de AOW met meer dan 10%. In een aantal gevallen leidt dit voor het komende jaar, afhankelijk van de reguliere salarisverhogingen en de verdeling van de hoogte van de salarissen over de deelnemers, tot een verlaging van de pensioengrondslag. En dus tot een lagere pensioen­opbouw en een lagere absolute pensioenpremie. Is dit een onbedoeld cadeautje voor de werkgever of biedt dit kansen?  Column door Berry van Sonsbeek.

Leestijd 3 minuten

Verdere ontwikkeling lifecycles: duurzaamheid en illiquide beleggingen.

Zwitserleven past binnenkort zijn lifecycles aan om zowel de verwachte pensioenopbrengst, als de duurzame impact van de lifecycles te vergroten. Hoe? Dat leggen sales director Ria Blok-Leenheer en product manager Catelijne Reissenweber graag uit.

Leestijd 5 minuten